Willehalm Instituut Nieuws

Voor leden van de Anthroposofische Vereniging en allen die met haar lot meeleven

 

Nr. 8 / 30 januari 1998                       ISSN: 1385-3619                   Richtprijs ƒ1.00

 

Op 31 januari vindt in de Expohal van de Jaarbeurs in Utrecht een buitengewone ledenvergadering van de Anthroposofische Vereniging in Nederland plaats inzake de op 4 februari in het perscentrum Nieuwspoort geplande presentatie van het rapport van de commissie ‘Anthroposofie en het vraagstuk van de rassen’. Op de agenda staan twee door 144 leden ondersteunde moties, die inmiddels door de nieuwe voorlichter van de Vereniging, G. Kerkvliet, tezamen met het commentaar van het Bestuur via het ANP naar buiten zijn gebracht.  De in het Willehalm Instituut Nieuws nr. 6 van 21 december 1997 en nr. 7 van 6 januari 1998 gepresenteerde voorstellen van R. J. Kelder om het onderzoek van de commissie in het licht van de door Rudolf Steiner in 1923 gestichte, maar onvoltooid gebleven ‘Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap’ te plaatsen en voor de presentatie van het rapport een op de ‘principes’ van de Vereniging gebaseerd kritisch mediabeleid te bepalen, hebben niet de benodigde 25 handtekeningen gekregen.

 


Een op 12 januari door Kelder aan het Bestuur van de Anthroposofische Vereniging in Nederland (AViN) gericht verzoek om zijn door 14 leden ondersteunde voorstellen (zie bijlage) op de buitengewone ledenvergadering te agenderen, werd in een brief van 18 januari door secretaris L. Chavannes namens het Bestuur afgewezen. Ook zijn verzoek om spreektijd vond ‘gezien het krappe tijdsbestek’ geen genade.

Inmiddels heeft mede dankzij de bemiddeling van de voorlichter de commotie rond de presentatie van het rapport de landelijke pers gehaald en is (weer) het beeld van ruziënde anthroposofen ontstaan. Zo kopte op 20 januari het dagblad Trouw “Antroposofen ruziën over rapport Steiner” en werd zonder tegenargument van de motieindieners het cryptische commentaar van het bestuur weergegeven dat reeds aan alle leden was gestuurd: “Beide moties druisen in tegen de fundamentele grondslagen van de vereniging. Zij raken de kern van de Anthroposofische Vereniging en schaden het gezicht van de Antroposofie in de samenleving.”

Net als het koningsdrama in Den Haag, waar tevens sprake is van een omstreden onderzoekrapport dat als speelbal voor twee machtpartijen fungeert en waardoor de crisis in onze rechtstaat haarscherp zichtbaar wordt, maakt de bovengenoemde ontwikkeling de verziekte verhoudingen in de Anthroposofische Vereniging tussen het Bestuur en een deel van de vooral actieve leden duidelijk. In plaats van het initiatief van de motieindieners te aanvaarden als een goede gelegenheid om eindelijk eens  duidelijkheid en overeenstemming te scheppen over wat dan de kern van de Vereniging is, namelijk de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap, stelt het Bestuur zich in zijn niet nader onderbouwd commentaar negatief op om daarmee niet meer dan stemming te maken en partij te kiezen. Door deze houding via de voorlichter aan de grote klok te hangen, draagt het Bestuur zelf bij aan het negatieve beeld van de anthroposofie in de samenleving. Zo is zeker niet de vermaatschappelijking van de anthroposofie, wat zo vaak door het Bestuur als politiek correcte doelstelling wordt aangehaald, bedoeld.

Gelet hierop moet men zich (weer) afvragen, of het Bestuur nog wel in staat is om zijn enige door Rudolf Steiner opgedragen taak te vervullen, namelijk de ‘principes’ (de statuten van de Kerstbijeenkomst 1923 ter heroprichting van de  Anthroposofische Vereniging) te realiseren. Waar blijven de resultaten waarvan  par. 3 van deze ‘principes’, die voorbestemd zijn om een nieuw beschavingsprincipe in de menselijke samenleving in het leven te roepen, spreekt: “De als kerngroep van de Vereniging in Dornach bijeengekomen persoonlijkheden betuigen hun instemming met de opvatting van de Goetheanumleiding, vertegenwoordigt door het tijdens de oprichtingsvergadering gevormd bestuur, met betrekking tot het volgende: De in het Goetheanum beoefende anthroposofie leidt tot resultaten die voor ieder mens zonder onderscheid van natie, stand of religie als impuls voor het geestelijke leven dienen kunnen. Ze kunnen tot een werkelijk op broederlijke liefde gebaseerd sociaal leven leiden. Het zich eigen maken van de anthroposofie is niet gebonden aan een wetenschappelijke ontwikkelingsgraad, maar slechts aan het onbevangen mensenwezen. Haar onderzoek en de deskundige beoordeling van haar onderzoeksresultaten zijn echter onderworpen aan de geesteswetenschappelijke scholing, die stapsgewijs te verwerven is. Deze resultaten zijn op hun manier net zo precies als de resultaten van de ware natuurwetenschap. Indien ze op dezelfde wijze als deze algemene erkenning krijgen, zullen ze op alle levensgebieden een zelfde vooruitgang brengen als deze, niet alleen op geestelijk maar ook op praktisch gebied”.

Het moge door deze voortetterende crisissituatie meer en meer slapende leden duidelijk worden, dat eigenlijk als sinds haar heroprichting de Vereniging een constitutionele crisis doormaakt, die terug te voeren is op het niet willen of kunnen begrijpen dat de grondslagen van de Anthroposofische Vereniging in haar eigen ‘principes’ besloten liggen. Deze belichamen de door Herbert Witzenmann (1905-1988), persoonlijke leerling van Rudolf Steiner, benoemde ‘sociale organica’ die zowel voor het voortbestaan en de vooruitgang van de Anthroposofische Vereniging en daarmee voor de gehele menselijke samenleving van doorslaggevend belang is. Het Willehalm Instituut voor anthroposofie als graalonderzoek, koninklijke kunst en sociale organica heeft vanaf het begin van zijn werkzaamheden hier te lande in 1989 in woord en geschrift herhaaldelijk gewezen, resp. gehamerd op deze sociale organica als de eigentijdse voortzetting van de door Rudolf Steiner in 1919 gepresenteerde idee van de driegeleding van het sociale organisme.  Het is te hopen dat meer harten zich nu beginnen te openen voor deze roepen in de woestijn.

Over de verdere gang van zaken hopen wij in volgende nummers van het Willehalm Instituut Nieuws te berichten, waarin ook briefen zullen worden beantwoord. Uit het bovengenoemde moge tevens duidelijk zijn geworden, waarom wij ons met deze aangelegenheden, die op het eerste gezicht slechts interne zaken van de Anthroposofische Vereniging lijken te betreffen, aan de openbaarheid wenden.  Deze openbaarheid is er namelijk aan geïnteresseerd hoe een volledig open vereniging, ondanks alle moeilijkheden, erin kan en moet slagen een nieuw beschavingsprincipe uit te dragen. Wij hopen op uw steun. (RJK)


Bijlage

 

Voorstellen inzake het Interim-rapport van de Ted van Baarda-Commissie

 

De op 31 januari 1998 in Driebergen bijeen te komen Algemene Ledenvergadering als hoogste orgaan van de Anthroposofische Vereniging in Nederland, in overweging nemende  dat:

A - de taak die de Commissie Anthroposofie en het vraagstuk van de rassen van het Bestuur heeft meegekregen, namelijk, “onafhankelijk van het bestuur klaarheid te scheppen in Rudolf Steiners werk en het werk van anthroposofen in het algemeen met betrekking tot de onderwerpen ‘ras’ en ‘racisme’”, volgens artikel 9 der ‘principes’ te beschouwen is als in het Goetheanistische kader van de door Rudolf Steiner gestichte, maar onvoltooide Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap;

B - de vraag of er, en zo ja welke aanbevelingen door de commissie aan het bestuur zal worden gedaan (volgens Commissievoorzitter T. van Baarda,  Mededelingen van september 1996) open gehouden is, worden:

1. De Commissie verzocht, voorzover zij van plan is aanbevelingen aan het bestuur te richten, deze niet alleen aan het bestuur maar, in vertrouwen en onder strikt geheimhouding, tegelijkertijd ook aan de leden van de Vrije Hogeschool te doen toekomen voor een eerste ronde interne kritische evaluatie en deskundige uiteenzetting. Voor zover de commissie reeds aanbevelingen aan het Bestuur heeft gericht, wordt zij verzocht haar bevindingen, onder de genoemde voorwaarden en voor de gekenschetste doelstellingen, aan de klasseleden door te geven. Voortaan is het dan zaak van de leiding van de Hogeschool in overleg met de klasseleden en Vereniging resp. de Algemene Ledenvergadering hoe dit onderzoeksproject verder ontwikkeld wordt en hoe daarmee wordt omgegaan;   

2. Het Bestuur, dat tegelijkertijd de leiding van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap vertegenwoordigt, verzocht in te stemmen met de bovengenoemde richtlijnen;

3. Het Bestuur als Bestuur van de Anthroposofische Vereniging in Nederland opgedragen geen inhoudelijke mededelingen over de aanbevelingen en/ of de inhoud van het interim-rapport van de commissie naar buiten te brengen zonder een voorafgaand besluit, resp. mandaat daartoe van de Algemene Ledenvergadering en daarom af te zien van de op 4 februari geplande persconferentie in het Nieuwspoort te Den Haag

4. Voor het geval dat de Algemene Ledenvergadering tot deze besluiten komt, de Commissie en het Bestuur verzocht i.s.m. de initiatiefnemers van deze buitengewone ledenvergadering een persbericht te doen uitgaan met het nieuws dat deze besluiten genomen zijn en dat er te zijner tijd verdere mededelingen over de voortgang van het anthroposofisch onderzoek naar de vraagstukken van  de begrippen ‘ras’ en ‘racisme’ in het kader van de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap zullen worden gemaakt. Verder dient in dit persbericht aan de foutieve berichtgeving d.d. 30 maart 1996 van het Persbureau ANP te worden herinnerd, als zou de Anthroposofische Vereniging in Nederland zich van een rassenleer bij Rudolf Steiner hebben gedistantieerd. Dit is namelijk niet het geval, een dergelijk besluit is nooit en te nimmer gevallen. Ook niet bij het Bestuur, daar deze via zijn secretaris R. Munniks (brief van 28 maart 1996 aan H. Heslinga) verklaard heeft dat met zijn formulering “voor zover bij Rudolf Steiner sprake is van rassenleer nemen wij daar uitdrukkelijk afstand van” het Bestuur er om gaat “slechts serieus te nemen dat er in de maatschappij de mening is ontstaan dat er bij Rudolf Steiner sprake is van een discriminatoire  rassenleer.”

 

Noot: Indien het Bestuur schriftelijk toezegt zich te kunnen vinden in deze verzoeken resp. opdracht, vervalt de noodzaak van deze buitengewone Ledenvergadering en kan het nodige overleg en discussie etc. op de eerst volgende gewone jaarvergadering in april plaatsvinden.

Robert Jan Kelder