Sociale organica en

het nieuwe koningschap[1]

 

 

"Het heden in de wereld bestaande grote euvel, de ontzettende ellende, dat met zo'n verschrikkelijk geweld tot uitdrukking komt in wat het sociale vraagstuk wordt genoemd, dit euvel kan men niet meer met fysieke middelen de baas worden. Daarvoor is een koninklijke kunst nodig: en deze koninklijke kunst is het die geļnaugureerd werd in het symbool van de Heilige Graal…De koninklijke kunst zal in de toekomst een sociale kunst zijn".

 

Rudolf Steiner, Berlijn, 2 januari 1906

 

 

Robert Jan Kelder

 

 

I

n dit Deel I van Willem van Oranje, Parzival en de Graal werd een oeroud graalkoningschap aangeduid en de doorslaggevende rol die de stichter van het Oranjehuis als Willehalm-Kyot in de 9de eeuw zou hebben gespeeld in het voorbereiden van een nieuwe spirituele inslag in de ontwikkeling van de mensheid, een gebeuren in het teken van de herhaling van de ster van Bethlehem, dat dan in deel II Parzival nader wordt toegelicht als het grote wonder van Parzival en de ster van Munsalvaesche (P. 798;1-5):

 

Trevrizent ze Parzivāle sprach                                         Trevrizent sprak tot Parzival

'groezer wunder selten ie geschah,                                  'Zelden is een groter wonder geschied!

sīt ir aber got erzürnet hāt                                                U heeft van God afgedwongen

daz sīn endelōsiu Trinitāt                                                  dat Zijn oneindige Drievuldigheid

iuwers willen werhaft worden ist.'                                   uw wens heeft ingewilligd.'

 

Werner Greub behandelt dit aspect in het eigenlijke kernstuk van zijn werk: de Graalastronomie van Wolfram. In dit hoofdstuk zoekt hij door middel van esoterische beschouwingen over de godsdienstfilosofie en kosmologie van de oudheid naar het sleutelwoord dat hem met behulp van Wolframs aanwijzingen in staat stelt op natuurwetenschappelijke wijze het tijdstip te berekenen waarop Parzival het Graalkoningschap verworven heeft en ook om de betekenis daarvan te doorgronden. Dit sleutelwoord vindt hij dan in een verwijzing van Wolfram in de Willehalm naar de ster van Bethlehem, een verwijzing die wij al eerder in Deel I tegengekomen zijn (Wh. 369:14-21). Werner Greub schrijft hierover het volgende (op blz. 193 in de Duitse tekst):

 

Nadat de geciteerde astronoom [K.F. d'Occhieppo van de Faculteit voor Theoretische Astronomie aan de Universiteit van Wenen] het overtuigende bewijs heeft geleverd, dat het bij deze 'Ster der Wijzen' ging om een drievoudige Saturnus-Jupiter conjunctie in het sterrenbeeld Vissen, wordt deze geheimzinnige opmerking van Wolfram een sleutel voor de oplossing van het probleem van de Parzival-chronologie alsmede voor de beantwoording van de vraag wat de samenhang is tussen de Graalgeschiedenis, de drie koningen en het kosmische christendom. In de tijd van Parzival blijkt zich een soortgelijke gebeurtenis aan de hemel te hebben voltrokken als in de tijd van de drie koningen. Er bestaat een direct verband tussen de drie koningen en het Graalgebeuren: door de kosmische overeenkomst tussen de Ster van Bethlehem en de Ster van Munsalvaesche.

 

Greubs heliocentrische berekeningen, gebaseerd op Wolframs planetaire aanwijzingen, gepaard met overwegingen van meer algemene aard, brengen hem dan tot de conclusie dat het moment van Parzivals op autonome, ja revolutionaire wijze verworven graalkoningschap op Pinksteren, 13 mei 848 valt. Door de spontane medewerking van de directeur van het planetarium van Luzerne ziet hij zijn bevinding tot zijn blijde verassing ook op geocentrische wijze bevestigd. De spirituele betekenis van dit "wonder" beschrijft hij als volgt (blz. 218):

 

Parzival was de eerste mens die volkomen bewust naar de Graal streefde en deze ook verwierf. Over dit feit is ook [de kluizenaar] Trevrizent verbaasd. Nog op 23 maart 818 had hij Parzival er op gewezen dat de Graal zich niet laat veroveren. (P. 468:10):

 

ir jeht, ir sent iuch umbe den grāl:                           U zegt dat u smacht naar de Graal –

ir tumber man, daz muoz ich clagen.                       onnozele man, daarover ben ik verdrietig.

jane mac den grāl nieman bejagen,                         Niemand kan de Graal verwerven dan hij

wan der ze himel ist sō bekant                                  van wie in de hemel bekend is

daz er zem grāle sī benant.                                        dat hij tot de Graal is voorbestemd.

 

Zeven weken later, in de nacht van 12 op 13 mei 848 moest Trevrizent zichzelf tot zijn verrassing corrigeren (P. 798:24-30):

 

ez was ie ungewonheit,                                              Nooit is het zo geweest,

daz den grāl ze keinen zīten                                      dat iemand de Graal door strijd

iemen möhte erstrīten:                                                zou kunnen veroveren.

ich hete iuch gern dā von genomen.                        Ik zou u daar graag van hebben afgebracht.

nu ist ez anders umbe iuch komen:                          Nu is alles anders met u uitgekomen

sich hāt gehoehet iuwer gewin.                                U hebt een onmetelijk groot goed verworven.

nu kźrt an diemuot iuwern sin.'                                Richt nu uw gedachten op deemoed.

 

Daarmee wijst Trevrizent op de eigentijdse nieuwe impuls in de geschiedenis die sinds het tijdstip van de drievoudige conjunctie in het sterrenbeeld Vissen mogelijk is geworden. Tot dan toe hielp al het streven naar de Graal niets; men moest door de hemel tot de Graal geroepen zijn. Met Parzival is dit anders geworden. Parzival had door zelfstandig denken en bewust streven naar de Graal zelf de voorwaarden geschapen waardoor hem de Graal ten deel viel. Dit is een absoluut novum, het eigenlijke grote wonder in de graalgeschiedenis.

 

Parzival werd dus het prototype van de moderne mens, die zich door de drie ontwikkelingsfasen van het menselijk bewustzijn heen worstelde – het woord Graal komt van het Latijnse gradalis en duidt op ontwikkeling, gradatie. In die zin verbeeldt de Parzival de weg van het instinctieve, maar onderbewuste verbonden-zijn met alles en iedereen, via het intellectuele zich afscheiden van en afzetten tegen de wereld om vervolgens tot een kritisch zelfbesef te komen, naar de uiteindelijke gelukzaligheid van het weer-eens-zijn met de mensheid en aarde toe, maar nu op een hogere octaaf van het intuļtieve zelfbewustzijn. De drie klinkers van de mysterienaam Parzival "A-I-A" verwijzen naar deze drie bewustzijnsfasen die men (meestal) onbewust doorloopt en spontaan uitroept als men iets begrepen heeft: het Ah-Ja!

Een integraal sociaaltherapeutisch aspect van het grote wonder van Parzivals graalkoningschap is de direct daaraan voorafgaande wonderbaarlijke genezing van de zieke, verlamde visserkoning Anfortas, waarvan iedereen dacht dat hij ongeneeslijk ziek was. Omdat alle mogelijke, uit de hele wereld verzamelde, fysieke geneesmiddelen voor hem maar niet bleken te werken, wenste hij eigenlijk niets anders dan zijn eigen dood om van het onverdraaglijke lijden af te zijn, wat echter vanwege zijn functie als graalkoning en de levenwekkende werking bij het wekelijkse aanschouwen van de Graal niet mocht zijn. Hoe Parzival de verlossende vraag  ter genezing van zijn oom Anfortas stelt, beschrijft Wolfram als volgt (P. 795:20 ff.):

 

alweinde Parzivāl dō sprach                                         Wenend sprak Parzival toen:

'saget mir wā der grāl hie lige.                                      Zeg mij waar de graal zich hier bevindt.

ob diu gotes güete an mir gesige,                                  Wanneer Gods goedheid in mij zegeviert

des wirt wol innen disiu schar.'                                     zal deze schare dat gewaarworden'.

sīn venje er viel des endes dar                                        Driemaal viel hij in die richting op de knieėn

drīstunt ze źrn der Trinität:                                            ter ere van de Triniteit.

er warp daz müese werden rāt                                       Hij bad dat die treurige man

des trūrgen mannes herzesźr.                                         bevrijd mocht worden van zijn harteleed.

er rihte sich ūf und sprach dō mźr                                 Vervolgens richtte hij zich op en sprak:

'oeheim, waz wirret dir?'                                                 'Oom, wat deert u?'

der durch sant Silvestern einen stier                            'Hij die omwille van Sint Silvester

Von tōde lebendec dan hiez gźn,                                   een dode stier weer levend heen deed gaan,

unt der Lazaum bat ūf stźn,                                             en die Lazarus beval om op te staan,

der selbe half daz Anfortas                                             gaf nu Zijn hulp opdat Anfortas

wart gesunt unt wol genas.                                             genas en weer gezond werd.

 

Dit tweevoudig wonder getuigt enerzijds van een niet-fysieke, dus bovennatuurlijke hemelse kracht, liever gezegd wezenheid die, onder de juiste voorwaarden, genezend en weer gezond makend onder de mensen op aarde inwerkt. Anderzijds zien we bij Parzivals verovering van de Graal dat hij daarbij de oude traditie doorbrak volgens welke men door hogere machten voorbestemd moet zijn om graalkoning te worden: hij verving als het ware het erfelijkheidsprincipe in de troonopvolging door eigen toedoen, door zelf voorwaarden scheppend bezig te zijn. Anders gezegd: de door aardse middelen niet meer te genezen Anfortas wordt weer gezond gemaakt door degene die Lazarus beval om op te staan, de Christuskracht die al hetgeen bedwelmd en verlamd is weer tot leven wekt, die echter alleen als helende kracht werkzaam kon worden door de uit vrije wil gestelde vraag van Parzival naar het lijden van zijn medemens, van zijn naaste.

 

Hier hebben we de sluier van het geheim enigszins opgelicht van de toekomstige koninklijke kunst waarop Rudolf Steiner in zijn hierboven genoemde citaat doelt. Ook zijn wellicht de redenen iets duidelijker geworden waarom Parzivals zoon (of kleinzoon) Lohengrin van de graalburcht Munsalvaesche naar Antwerpen in Brabant werd gestuurd (P. 824 ff.). Hij trouwde aldaar met Eliza van Brabant en werd vorst van Brabant, maar wilde in geen geval dat er na zijn komaf werd gevraagd. Het door de bloedlijn bepaalde erfelijkheidsprincipe had immers  afgedankt en moest vervangen worden door het individualiteitprincipe. Hij wilde dus beoordeeld en erkend worden op grond van zijn eigen merites en prestaties en kreeg de plechtige belofte van zijn vrouw dat zij nooit de vraag zou stellen naar zijn afkomst. De vorstin kon echter haar nieuwsgierigheid naar Lohengrins mysterieuze familieachtergrond niet bedwingen, brak haar belofte en bracht met haar vraag, als het ware, de eerste poging het nieuwe koningschap in te voeren ten val. 

Nu hebben we in het voorafgaande deel I Willehalm-Kyot van Werner Greubs werk ook kunnen lezen dat Willem van Oranje, zijn broer Hertog Bernhard van Barcelona en Johannes Scotus Erigena de laatste beschermheren en voorvechters waren van het Iers-Schotse, Keltische christendom dat – afgezien van wat er door Thomas van Aquino en de zijnen in de scholastiek werd gered – met hen ook ten onder ging: Willem van Oranje werd immers doodgezwegen, Bernhard zwart gemaakt en Scotus Erigena verketterd en vermoord.  

Sindsdien zien we in de geschiedenis telkens weer vergeefse pogingen om in verschillende vormen dit esoterische christendom tot een doorbraak te brengen, met name de beweging der Rozenkruizers in het begin van de 17de eeuw, een beweging die in de personen van bij voorbeeld Johannes Baptista van Helmond en diens zoon Franciscus Mercurius ook in de Nederlanden vertegenwoordigd was. In het in 2003 verschenen, tweede boek van Werner Greubs graaltrilogie Von Parzival zu Rudolf Steiners Wissenschaft vom Gral (Van Parzival naar Rudolf Steiner's wetenschap van de Graal) [2] speelt het omstreeks 1812 geboren Kind van Europa Kaspar Hauser een centrale rol. Maar ook diens moedige en veelbelovende  poging om in Zuid-Duitsland het nieuwe koningschap in dienst van het graalchristendom te stellen werd gedwarsboomd: toen dit ondanks alles toch noch bleek te gaan lukken, werd hij op 17 december, 1833 in Ansbach doodgestoken.

 

Het jaar 1902, precies 100 jaar geleden, kan men uiterlijk beschouwen als het begin van de poging van Rudolf Steiner en de zijnen om de anthroposofie – oftewel de wetenschap van de Graal zoals hij de anthroposofie ook in een van zijn basisboeken De geheimen van de wetenschap van de ziel noemde – als de hereniging van kunst, wetenschap en religie te ontwikkelen en tot een beschavingsprincipe te verheffen. Na tientallen jaren onderzoek inaugureerde Rudolf Steiner vervolgens tegen het einde van de eerste wereldoorlog met zijn boek De kernpunten van het sociale vraagstuk – De driegeleding van het sociale organisme de van de anthroposofie afgeleide sociale organica. Deze term is niet direct afkomstig van Rudolf Steiner, maar van een van zijn leerlingen die hem persoonlijk gekend hebben en van wiens werk er in Nederland enkele werkvertalingen door het Willehalm Instituut zijn uitgegeven en gepresenteerd: Herbert Witzenmann (1906-1988). Daarmee gaf Rudolf Steiner een verdere invulling aan zijn voorspelling in 1906 dat de toekomstige koninklijke kunst een sociale kunst zal zijn. Want de sociale organica is de koninklijke oftewel hoge sociale kunst ter genezing en in stand houden van het sociale organisme, dat in zijn totaliteit gezien kan worden als een rijk, het rijk der mensheid op aarde.

In de eerste publieke fase van de internationale beweging voor de driegeleding van het sociale organisme, die van 1919 tot 1922 duurde,[3] en die ook hier te lande actief was, beschreef Rudolf Steiner in honderden voordrachten, besprekingen en artikelen hoe het sociale organisme, dit algemene mensenrijk op aarde, feitelijk bestaat uit drie geledingen, te weten het geestesleven, het rechtsleven en het economische leven, en hoe dit sociale organisme alleen kan gedijen, wanneer deze drie geledingen niet, zoals in een eenheidsstaat onder een centraal gezag staan, maar relatief autonoom met elkaar samenwerken. Hij gaf daarmee de drie idealen van de Franse revolutie, die tot dusver als abstracte, zelfs tegenstrijdige principes in de lucht hingen, hun reėle tegenhangers op aarde, door inzichtelijk te maken dat vrijheid vooral in het geestesleven thuis hoort, gelijkheid in het rechtsleven en broederschap in het economische leven.

Toen ook deze fase niet doorbrak, mede omdat het economische leven toenemend het sociale organisme begon te domineren ten koste van de twee andere geledingen, presenteerde Rudolf Steiner met zijn Cursus en seminar over de wereldeconomie in Dornach in 1922 een nieuwe, heden ten dage nog steeds geldende vorm van de sociale organica.  Hier ging hij niet langer uit van het geestes-, rechts- en het economische leven, maar ontwikkelde dat het sociale organisme ontstaat door diens drie productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal (geest), dat door de interactie van die drie factoren twee soorten economische meerwaarden ontstaan, en dat indien deze twee economische waardestromingen niet aan de willekeurige "onzichtbare hand van de markt" worden overgelaten, maar door toekomstige associaties van producenten, handelaren en consumenten in evenwicht worden gebracht en "gekanaliseerd", er pas dan rechtvaardige prijzen in de huidige wereldeconomie kunnen ontstaan.[4]

Daar de graalwetenschap en de sociale organica natuurlijk niet vanzelf gerealiseerd kunnen worden, maar als mensenwerk door en in een samenwerkingsverband van mensen, legde Rudolf Steiner tijdens de zogenaamde kerstbijeenkomst van 1923 te Dornach in een eigentijdse verenigingsvorm de grondslag voor een algemene menselijke samenleving op aarde, te weten de algemene Anthroposofische Vereniging met als ontwikkelings- en onderzoekscentrum het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap die, zoals reeds in de inleiding hier vermeld, het eerste boek van Werner Greub in 1974 deed verschijnen en die, net zoals het immers nog relatief jonge christendom, niet van ernstige kinderziektes verschoond is gebleven.

 

Met het voorafgaande hebben we een denkraam geschapen waardoor het zicht op ons thema hopelijk iets duidelijker geworden is. Immers de twee voornaamste taken van een koning, zoals reeds Thomas van Aquino in zijn leerstuk Over het koningschap[5] heeft ontwikkeld zijn het stichten en besturen van zijn rijk. Dit rijk is het sociale organisme en kan alleen bestuurd worden vanuit het inzicht dat dit sociale organisme ontstaat uit de interactie tussen natuur, arbeid en kapitaal (geest), waarin door arbeid gericht op natuur enerzijds en door geest gericht op arbeid anderzijds twee soorten van meerwaarde worden geschapen, die in de rechtvaardige prijsvorming met elkaar in evenwicht moet worden gebracht. Weliswaar zijn het de in het leven te roepen economische associaties, die de arbeid- en kapitaalstromen van dit mensenrijk dienen te sturen, en natuurlijk niet de koning, maar deze zou de beschermheer van deze economische stuurgroepen op zijn grondgebied kunnen worden. Hoe staat het er nu in dit opzicht mee in het Koninkrijk der Nederlanden?

 

Welnu, hier is de volgende interessante situatie ontstaan: binnen 5 jaar gedenkt Koningin Beatrix plaats te maken voor haar troonopvolger, tevens eerste zoon Kroonprins Willem-Alexander die, daar hij gezegd heeft "dat de Nederlandse Monarchie een instituut is dat meegroeit met de tijd, anders was het allang afgeschaft" open blijkt te staan voor gestage verandering.  Nu is er aan de ene kant een grote meerderheid die het liefst allemaal bij het oude willen houden, terwijl er ook een kleine minderheid van (nieuw) republikeinen zijn, vooral politici van democratische of linkse signatuur, die de op erfelijkheid gebaseerde monarchie willen afschaffen en voor een gekozen staatshoofd pleiten. Veel zinniger zou het intussen zijn om de politiek, die immers niets anders is dan oorlog overgeheveld naar het geestelijke, af te schaffen ten gunste van een radicaal afgeslankte, maar sterke rechtsstaat ter bescherming van mens en natuur, en de monarchie niet af te schaffen, maar inderdaad met de tijd mee te laten groeien.  Want in welke merkwaardige, dubbel tegenstrijdige situatie bevindt zich eigenlijk de huidige monarchie ten opzichte van de democratie en het Nederlandse volk gezien in het licht van de huidige grondwet?

De eerste tegenstrijdigheid is dat de koning een absoluut unieke positie in de Nederlandse samenleving inneemt daardoor dat hij in deze tijd van vrije meningsuiting er in principe – feitelijk lijkt dat wel anders in de jaarlijkse Kerstredes – geen eigen mening op na mag houden. Hij mag dus in het openbaar ook inhoudelijk niets bijdragen aan deze discussie, daar hij niet zowel object als subject ervan mag zijn. In een recent televisie-interview wees Koningin Beatrix er nog even fijntjes op dat zij zichzelf niet kan en mag verdedigen. De koning is onschendbaar, de minister-president is verantwoordelijk. Inderdaad een onhoudbare, ja onmenselijke situatie die niet (meer) van deze tijd is en dringend aan verandering toe is. En dus is er de roep naar meer ruimte voor vrije meningsuiting en minder bemoeienis van de politiek. We komen er weldra op terug.

De tweede unieke positie van het koningschap ten opzichte van het Nederlandse volk is dat de troonopvolger alleen maar uit die bepaalde bloedlijn van de Oranjes kan voortkomen. Al eerder is aangetoond dat deze erfopvolging sinds Parzivals overwinning van erfelijkheidsprincipe van het 9de eeuw eigenlijk achterhaald is. Deze gang van zaken garandeert wel een zekere continuļteit, maar zoals is gebleken in het verleden niet altijd de nodige kwaliteit…

Er is hier dus sprake van een dubbele, positieve en negatieve, discriminatie van de koning jegens zijn volk en omgekeerd, die eigenlijk indruist tegen artikel 1 van de Nederlandse grondwet die elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt. Kan deze anomalie  opgelost worden, en zo ja hoe?

 

Welnu, het kan opgelost worden en wel vanuit de sociale organica, de nieuwe koninklijke kunst van het sociale, die zoals gezegd door Rudolf Steiner aan het begin van deze eeuw gesticht werd en onder meer door een van zijn leerlingen Herbert Witzenmann verder ontwikkeld is. De oplossing, de weg naar het nieuwe koningschap ligt daarin, dat gezien moet worden dat de huidige vorm van koningschap uit het liberale gedachtegoed van de 19de eeuw stamt, met name uit de idee van de eenheidstaat. Daarin is de staat als overheid het hoogste en machtigste element in de samenleving, die weliswaar de kunst, wetenschap en vooral religie (scheiding van kerk en staat) alsmede de economie een zekere speelruimte toestond, maar toch in wezen de lakens uitdeelde, kortom de macht in handen had en die in zekere zin vandaag ook nog heeft.[6] Tegenover deze min of meer absolute staatsmacht staat de min of meer absoluut machteloze koning of koningin als staatshoofd symbool.

Als nu erkend wordt dat het, menselijk en staatsrechtelijk gezien, een onmogelijke situatie is om op deze wijze de koning, machteloos en zonder het recht op vrije meningsuiting, het symbolische staatshoofd te laten zijn, kan men tot een oplossing komen. Een koning dient immers zijn scepter niet te zwaaien over de staat, dat is het gebied van het rechtsleven dat men kan en moet overlaten aan de democratisch gekozen ministers en de directe democratie van referenda, maar over zijn rijk. En wat is dit rijk in ons geval anders dan het Nederlandse aandeel van het sociale organisme, het door het Nederlandse volk bewoonde Nederlandse grondgebied op de planeet aarde, het zich daar afspelende, organisch in elkaar vervlochten geestesleven, rechtsleven en economisch leven, dat weer met de rest van het gehele sociale organisme in de wereld vervlochten is?

Het nieuwe, moderne koningschap heeft dus tot doel het Nederlands sociale organisme, men kan het ook het milieu als zodanig noemen, gezond te houden, c.q. te maken. De hoogste taak van de koning is dan niet waterbeheer, maar (economische) waardenbeheer, het kanaliseren en sturen van de twee soorten toegevoegde waarden dat uiteindelijk zichtbaar dient te worden in de bewerkstelliging van rechtvaardige prijzen door de interactie van de productiefactoren van het sociale organisme, natuur, arbeid en kapitaal (geest) in nog op te stellen economische associaties. Degene die dus heeft bewezen door de uitoefening van de nieuwe koninklijke kunst het sociale organisme in Nederland gezond te (kunnen) maken en houden, in samenwerking met zijn geestverwanten in de buurlanden en de rest van de wereld, diegene belichaamt dus het nieuwe, ware koningschap en heeft aldus het voorecht verdient de troon te bestijgen. De koning ziet er dan van af om staatshoofd te worden, heeft als zodanig minder macht maar echter meer verantwoording, want hij overziet en vertegenwoordigt niet alleen het rechtsleven (de staat), maar ook het geestesleven (inclusief de rechtspraak) en het economische leven dat naar gelang er broederschap heerst, welzijn en gezondheid in het sociale organisme bewerkstelligt.[7] Het gaat er dus om hoe de drie genoemde geledingen van het sociale organisme, anders gezegd van het milieu in zijn totaliteit gezien, de idealen van de Frans revolutie, vrijheid, gelijkheid en broederschap, met behoud van het recht op individualiteit,[8]  te realiseren.

 

Hier is dus in 't kort ontwikkeld dat het nieuwe koning­schap dient te worden uitgeoefend door de koninklijke kunst van de sociale organica. Het sociale organisme is de hele aarde en de mensheid, en het Nederlandse grondgebied met zijn bevolking vormt het Rijk der Nederlanden. De koning dient eindelijk bevrijd te worden van het juk van de politiek en de ministeriėle verantwoording om als een vrije mens de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het gezond maken en het instandhouden van het Nederlandse Rijk, dus niet alleen beheer van de waterschappen, maar ook er op toe zien dat de economische (toegevoegde) waardestromingen in goede banen worden geleid, opdat er rechtvaardigheid ontstaat en heerst in het land. Van oudsher behoort immers het beschermen van zijn rijk en het scheppen van rechtvaardigheid tot de hoofdtaken van een koning, die vroeger veel meer van fysieke aard waren, maar die tegenwoordig niet meer met fysieke middelen alleen uitgeoefend kunnen worden. Het koningschap wordt dus noch afgeschaft, noch in zijn huidige vorm behouden, maar in voorgaande zin omgevormd.

 

Dit alles mag echter nog veel te abstract en hoogdravend klinken; daarom zal het aan de hand van het [toenmalige] dilemma rond Jorge Zorreguita, de aanstaande schoonvader van kroonprins Willem-Alexander nader toegelicht worden. Waaruit bestond in wezen dit dilemma en hoe kan het, in plaats van verdrongen, opgelost worden? Natuurlijk, oppervlakkig gezien was het de vraag of Jorge Zorreguita nu wel of niet naar Nederland uitgenodigd mocht worden om het huwelijk van zijn dochter Maxima met Prins Willem-Alexander bij te wonen. Deze vraagstelling is echter op 3 februari 2002, de dag na het huwelijk niet echt meer actueel. Nee, zoals te ontlenen valt aan het tweeluik in Trouw van 5 en 6 maart 2001, ging en gaat het in wezen om de sinds de 19e eeuw nog steeds niet praktisch opgeloste, wereldwijde patstelling tussen kapitaal en arbeid; vertaald in Argentijnse verhoudingen is dit de strijd tussen enerzijds conservatieve c.q. reactio­naire grootgrondbezitters en de legertop en anderzijds arbeiders en de socialistische, c.q. communistische vakbonden en hun eveneens het geweld niet schuwende achterban. In Nederland, in het poldermodel, worden zulke conflicten tussen arbeid en kapitaal, zoals er geregeld bij voorbeeld tussen de directie en vakbonden van de Nederlandse Spoorwegen spelen, meestal door overleg opgelost, soms door stakingen of ontslag, maar nooit (meer) door bruut geweld en moord. Maar in het Argentiniė van 1976 was dat anders. Het land werd volgens het artikel in Trouw "lamgelegd door geweld en stakingen. De guerrilla's van de Monteneros hadden het bij uitstek gemunt op het zakenleven, dat aan de lopende band het slachtoffer werd van ont­voeringen en bomaanslagen…De economie lag in puin en het bedrijfsleven ergerde zich bo­vendien mateloos aan de macht van de vakbonden, de natuurlijke bondgenoot van de rege­rende peronisten." In een toespraak uit die tijd verwoordde Zorreguita, volgens hetzelfde artikel in Trouw, waar het volgens hem over ging: "We zijn terecht gekomen bij een puur engelsiaanse of marxistische opvatting van wat arbeid moet zijn in Argentiniė. En dat is uiteraard niet waar we democratisch voor geko­zen hebben…Het doet me denken aan een beroemde publicatie van Lenin: Alle macht aan de sovjets (arbeidsraden)." Wat er daarna gebeurde is bekend, de Junta greep de macht om het economisch stelsel te herstellen, maar niet om het te hervormen, en de mensenrechten werden er massaal de dupe van. De staatsgreep in Argentiniė is dus slechts een pregnant voorbeeld hoe afhankelijk de mensenrechten zijn geworden van het economische leven. Zodra dit waar dan ook ter wereld ontaardt, worden de mensenrechten opgeheven of geschonden, om maar niet te spreken van hele bevolkingsgroepen in de derde en vierde wereld die permanent in hongersnood en ellende leven.

Welnu, ook dit vermeende schoonvaderprobleem is op te lossen door de uitoefening van de nieuwe koninklijke kunst. In die zin moet men zich dan niet tot de vraag beperken of nu vader Zorreguita wel of niet op de hoogte was van de vreselijke uitwassen van de staatsgreep, en zo ja te eisen dat hij zijn excuses aanbiedt voor zijn nalatigheid. In het belang van de toekomst zouden hij, Maxima en ook de Prins veeleer kunnen aangeven hoe deze bovengenoemde patstelling tussen natuur, arbeid en kapitaal, die immers de diepere oorzaak was van de ellende en het moordende geweld,  praktisch en zonder geweld opgelost kan worden. Want sinds het verschijnen van Rudolf Steiners boek De kernpunten van het sociale vraagstuk in 1919 en zijn cursus Wereldeconomie is er immers theoretisch een oplossing voor het aan economische leven inherente probleem tussen natuur, arbeid en kapitaal.

In het kort komt het op het volgende neer: Rudolf Steiner toont aan dat de oplossing die Karl Marx vanuit zijn historisch-materialistische gezichtspunt aanbiedt, namelijk om de productiemiddelen die in handen zijn van de burgerlijke stand middels klassenstrijd te onteigenen en aan de arbeidersklasse toe te kennen, slechts een verschuiving van het probleem is. Het eigenlijke probleem, aldus Rudolf Steiner, is dat degenen die de productiemiddelen bezitten tegelijkertijd ook de macht hebben en dat het er dus om gaat deze macht te neutraliseren door de productiemiddelen te laten circuleren, opdat ze aan diegenen toekomen die daarmee het beste kunnen omgaan.  Zoals reeds aangeduid gaat Rudolf Steiner in zijn cursus Wereldeconomie dieper op het probleem in door aan te tonen hoe middels de drie productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal (gerealiseerde geest) economische waarden ontstaan en hoe daarmee rechtvaardige, eer­lijke prijzen kunnen worden bewerkstelligd. Dit is een actuele niet-politieke, maar binnen-economische oplossing van de huidige en steeds dringender wordende problematiek der globalisering, daar alleen een wereldeconomie rechtvaardig is wanneer deze uit zichzelf rechtvaardige, eerlijke prijzen bewerkstelligt. Deze dienen dus niet van buitenaf door de politiek, vakbonden alleen of wie dan ook opgelegd te worden.

 

Deze sociaal-organische omvorming van een op egoļsme en nationaal-economische begrippen gebaseerde wereldeconomie naar een wereldeconomie die vormgegeven wordt vanuit altruļsme en een wereldeconomische wetenschap is de grote uitdaging waarmee de hedendaagse koninklijke kunst geconfronteerd wordt. Dat dit in het verlengde ligt van het middeleeuwse graalridderschap, waarover reeds in het Ten geleide werd gesproken, zal tot slot van dit nawoord zal nog kort aangeduid worden en wel door op de overeenkomst te wijzen tussen het wapen van de graalridder Wolfram von Eschenbach en het beeldhouwwerk van Rudolf Steiner De mensheidsrepresentant.[9]

 

 

Wolfram von Eschenbachs wapen

 

 

 

         

Rudolf Steiners Mensheidsrepresentant

 

Het wapen van Wolfram von Eschenbach en het beeldhouwwerk van Rudolf Steiner (zie afbeeldingen) brengen in wezen hetzelfde tot uitdrukking: een polariteit gescheiden, dan wel verbonden door een (dubbel) midden. Bij Wolfram zijn dat de twee tegenovergestelde P's, die liefst vijf keer in het beeld voorkomen, gescheiden door een blanke, lege strook in het midden. Het verbeeldt de Hebreeuwse letter Diresh en betekent de twee goddelijke, tegenovergestelde principes van licht en donker, goed en kwaad. Dat het ene principe niet de overhand krijgt op het andere, ja dat de ene kant de andere niet uitroeit, maar dat ze beide in evenwicht worden gebracht en gehouden, dat is de nobele taak van het graalridderschap. In een ietwat andere vorm zien we deze drieheid in de drie bewustzijnsfasen waardoor Parzival zich heen worstelt: de middenfase van het intellectuele scheidt en verbindt de polariteit van het instinctieve en het intuļtieve, die op een hoger niveau als octaaf hetzelfde zijn.

         Veel duidelijker wordt het in de driegeleding van de mensheidsrepresentant, waar de Christusfiguur van het dubbele midden een polariteit van twee eenzijdige wezens op hun plaats wijst, wezens die in de Bijbel de Duivel en Satan worden genoemd, en in de anthroposofie bekend staan als Lucifer, de verleidende, boeiende  brenger van het licht zonder warmte en Ahriman, de kille, onderdrukkende onrechtmatige vorst der aarde. Links boven is nog een vierde figuur te zien: de met een oog lachende en met het andere wenende kosmische humor, die af en toe voor wat afwisseling moet zorgen, daar anders immers het aardse leven te ondragelijk zou worden.     

         Dit driegeledingsprincipe van een polariteit verbonden dan wel gescheiden door een dubbel midden is een van de belangrijkste, zo niet het allerbelangrijkste compositieprincipe van de anthroposofie als wetenschap van de Graal. Het kan ook teruggevonden worden in de menselijke driegeleding van geest, ziel en lichaam – waarvan laatstgenoemde als zenuw- en zintuigstelsel, ritmisch systeem (hart en long)  en stofwisseling systeem ook drieledig is en de

grondslag vormt voor het denken, voelen en willen van de ziel – en ligt als zodanig ook ten grondslag aan alles wat tot dusver hier te berde is gebracht.

In de eerste fase van de sociale driegeleding ging het erom de almachtige, ja woekerende staat tot het middengebied van het rechtsleven terug te dringen opdat deze de tegenstelling van het geestesleven en het economische leven recht kan doen door het in evenwicht te houden en te harmoniseren.. In de tweede, nu nog steeds actuele fase wordt in termen van natuur, arbeid en kapitaal gesproken, maar ligt er hetzelfde principe aan ten grondslag. En bij de heroprichting van de Anthroposofische Vereniging in 1923 komt de driegeleding tot uitdrukking in de uit 15 statuten bestaande handvest van deze vereniging. Hier gaat het om de polariteit van het zich richten naar de buitenwereld (imago) en het zich naar binnen richten op de eigen organisatie (identiteit), hetwelk dan door een dubbel midden waargenomen en verbonden moet worden. Deze sociale vormgeving kan als een archetypisch handvest gezien worden voor elk menselijk samenwerkingsverband dat op het bewustzijnsniveau van deze tijd staat. Want elke vereniging, stichting, bedrijf, school etc. geeft naar buiten toe aan welke doeleinden zij als motieven door het werk van de eigen leden of medewerkers wil verwezenlijken, hetgeen echter alleen op een menselijke manier mogelijk is wanneer het middengebied van het rechtsleven, de omgang met elkaar, soepel verloopt.

In bovengenoemde zin kan de sociale organica als het nieuwe koningschap gezien worden, als voorwaarden scheppend opdat het tweevoudige wonder van Parzival en Anfortas door eigen kracht en door de zegenende inwerking van degene die Lazarus beval op te staan, zijn voortzetting vindt in een grotere groep van samenwerkende mensen, immers: "Waar twee of meerdere mensen in Mijn naam tezamen zijn, daar ben Ik."

 

Tot zover mijn poging binnen de gegeven tijd een vruchtbare bijdrage te leveren aan de discussie aangaande de toekomst van de monarchie in Nederland.  Er kan wellicht het een en ander op mijn overwegingen en observaties aangemerkt worden, het geheel is zeker niet perfect, maar moge het aanvaard worden in de constructieve geest waarmee het vertaald en geschreven werd en naar voren zal worden gebracht.

         Lang leve het nieuwe koningschap!

 



[1] Zoals in het Ten geleide aangegeven, zal in deze vooruitblik een gouden middenweg aangeduid worden tussen enerzijds afschaffing en anderzijds instandhouding van het koningschap. Indachtig het gegeven dat dit boek opgedragen is aan Kroonprins Willem van Oranje, die afgestudeerd is in de geschiedkunde, en zijn toekomstige vrouw Mįxima Zorreguita, die economie heeft gestudeerd en in het bankwezen heeft gewerkt en – zoals ze in haar laatste interview van 18 januari 2002 heeft aangegeven – "iets met kunst wil doen", zal dit nawoord vooral bestaan uit een breed anthroposofisch georiėnteerd historisch, economisch en sociaal-kunstzinnig aspect. Inhoudelijk bestaat het uit samenvattende bewerkingen van artikelen en verhandelingen die in verschillende publicaties door het Willehalm Instituut (met uitzondering van het Graalschrift) sinds 1988 werden uitgegeven. Als vooruitblik kan het niet meer dan een summier overzicht zijn; af en toe zal er echter naar publicaties werden gewezen die dieper ingaan op datgene wat hier slechts aangeduid kon worden. Zie het chronologisch overzicht van enkele van die Willehalm Instituutpublicaties aan het einde van dit nawoord in het aanhangsel.  

[2] Oorspronkelijk in 1974 in deel I aangekondigd onder de titel Van het Graalchristendom naar Rudolf Steiners Anthroposofie. Hiervan is voorlopig alleen een Engelse deelvertaling verkrijgbaar.

[3] Vooraf ging een interne poging in 1917 om via de regeringen van Duitsland en Oostenrijk de driegeleding van het sociale organisme tot vredesoffensief van deze middelmachten te verheffen. Toen de verantwoordelijken het nut en de zin als hun enige redding eindelijk inzagen, was het helaas al te laat en werden ze door de feiten achterhaald.  

[4] Zie Herbert Witzenmann, De rechtvaardige prijs – Inleiding op de nieuwe vorm van de driegeleding van het sociale organisme, werkvertaling Willehalm Instituut, Amsterdam 1994.

[5] Thomas von Aquino, Over het koningschap, Kok Agora, Kampen  1997.

[6] Een goed voorbeeld daarvan is de zogenaamde vrijheid van onderwijs, die de scholen wel enige vrijheid biedt in de uitvoering van de lesstof, maar waarbij de overheid zich wel het recht toekent om inhoudelijk zeven domeinen vast te stellen en in plaats van een leerrecht middels een achterhaald leerplicht ouders verbiedt hun eigen kinderen bij voorbeeld thuis op te voeden en te onderwijzen.

[7] Zie de door Rudolf Steiner rond 1905 voor het eerst geformuleerde sociaal-dynamische hoofdwet, die later in zijn sociale werken zoals de Kernpunten van het sociale vraagstuk en zijn cursus Wereldeconomie telkens weer aangehaald wordt, en die in de heroprichting van de Anthroposofische Vereniging in 1923 geļndividualiseerd werd, doordat Rudolf Steiner zijn werk in feite ter beschikking stelde aan de Vereniging en de Vrije Hogeschool in de hoop dat deze zich volgens de tijdens de Kerstbijeenkomst aangenomen statuten, met name de zogenoemde beschermingsparagraaf 8 met de aantekening van de Hogeschool, zouden inzetten voor dit werk. Dat dit niet begrepen werd en wordt heeft tot de al eerder genoemde kinderziektes van deze Vereniging geleid. Zie de Willehalm-werkvertalingen van Herbert Witzenmanns sociaal-esthetische studies De Principes van de Anthroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg en Vormgeven of beheren / Rudolf Steiners sociale organica – een nieuw beschavingsprincipe.

[8] Zie Herbert Witzenmann, Het recht op individualiteit – Wereldpolitieke vooruitzichten, Werkvertaling Willehalm Instituut Amsterdam, 1997.

[9] Een aanvullende verwijzing naar het feit dat de hedendaagse Graalimpuls in de omvorming van de wereldeconomie ligt, bevindt zich in het boek van W.F. Veltman, Graal en Tempel – Over de mysteriėn van tempelorde en graal en hun betekenis voor onze tijd (Hesperia, Rotterdam 1989). Veltman beroept zich op een voordracht van Walter Johannes Stein, een leerling van Rudolf Steiner en schrijver van het nog steeds niet in het Nederlands vertaalde standaardwerk Weltgeschichte im Lichte des Heiligen Grals – Das Neunte Jahrhundert. In een hoofdstuk over drie graden van inwijding, die van Petrus, Jacobus en Johannes, schrijft Veltman over laatstgenoemde (blz. 5.13): "De derde graad is de Johannes-graad. Maar deze kan pas heden ten dage in praktijk worden gebracht. Dat heeft te maken met de wereldeconomie. Deze moet in het teken staan van een werkelijk christelijke liefde, maar voorlopig heeft de economie zich nog in tegengestelde richting bewogen."