CRISIS EN ALTERNATIEF

 

Zingevend recht en rechtsvormende zingeving

in de sociale organica van Rudolf Steiner

 

Herbert Witzenmann

 

Woord vooraf door de vertaler: De onderstaande tekst werd oorspronkelijk in 1980 voor de sinds 1963 in het Goetheanum te Dornach, Zwitserland jaarlijks plaatsvindende Conferentie Beiträge zur Weltlage ("Bijdragen aan de wereldsituatie") in Arlesheim, Zwitserland  geschreven. Deze nog steeds actuele tekst verscheen voor het eerst in een Nederlandse vertaling als studiemateriaal voor de Michaëlswerkconferentie Anthroposofie en de kunst van de sociale vernieuwing 1990 in Den Bosch. Voor de publicatie van deze conferentietekst zoals die in de Zwitserse Basler Zeitung onder de titel Crisis und Alternatief - Die Wurzel der Krise ist das Fortwirken bürgerlircher Besitzgesinnung (Crisis en alternatief – De wortel van de crisis ligt in het doorwerken van de burgerlijke bezitsdrang) op 29 september 1980 is verschenen, schreef Herbert Witzenmann: "Elke poging een denbeeld te ontwerpen dat erop vertrouwd de positieve, toewijdende vermogens van het mensenwezen in de breedte der mensheid te doen gelden, wordt heden ten dage als wereldvreemde utopie belachelijk gemaakt of veracht. Zouden echter niet de ervaringen die we in het Westen opdoen met het alom bevredigen van begeerten en de onderdrukking in het Oosten van alles wat non-conform is, voor ons een maning zijn die wijst naar de opdracht van het Europese midden? Zou het waar zijn dat het in de diepte van ons wezen aangelegde mensbeeld en het dienovereenkomstige beeld van het sociale leven uit ons bewustzijn verdwenen is? Dit beeld van de mens en zijn gemeenschap dat niet de weg naar de stof en het collectief wijst, maar naar de geest en de vrijheid?" De schrijver van deze tekst was vanaf 1963 bestuurslid van de Algemene Anthroposofische Vereniging in Dornach en is aldaar vanaf 1965 tot aan zijn dood in 1988 feitelijk de leider van de social sectie van het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen gebleven. De vertaling van deze tekst is opnieuw doorgenomen en als broschure door het Willehalm Instituut te Amsterdam uitgegeven naar aanleiding van de op 19 november 2005 hier in Amsterdam plaatsvindende conferentie “De ziel van Europa”[1], met name de daarin plaatsvindende themagroep “Heeft Europa (nog) kracht voor Recht?” waar de vraag gesteld wordt: “Is aan de basis van de Europese samenleving een nieuwe impuls nodig in de vorm van ‘actief recht’?” Immers wordt in deze tekst, kort maar krachtig, een impuls voor een presterend, actief recht aangereikt.

Aan het einde van deze brochure bevindt zich een chronologisch overzicht van enkele publicaties van het in 1985 in Arlesheim/Dornach opgerichte en in 1986 naar Amsterdam verhuisde Willehalm Instituut voor anthroposofie als graalwetenschap, sociale organica en koninklijke kunst.

Robert Jan Kelder

Willehalm Instituut

Amsterdam, 18 november 2005  

 

 

 

 

De crisissituatie

 

De crisissituatie van de huidige mensheid wordt even vaak bevestigd als goedgepraat. Want enerzijds kan men de ogen niet sluiten voor de sociale, politieke en economische spanningen en gevaren waarin de huidige mensheid verkeert. Anderzijds zwaait men in oost èn west, onder wederzijdse afwijzing, het eigen systeem de hoogste lof toe.

Maar dat hetgeen wat men als verworvenheid prijst zélf in een kritische toestand is, wordt weliswaar ondervonden, de oorzaak daarvan echter nauwelijks ingezien. Aan deze ondervinding ontspringt het zich steeds onweerstaanbaarder op de voorgrond dringende verlangen naar alternatieven.

Daarom is het is een van de meest urgente eisen van onze tijd om tot de ware achtergrond van de crisissituatie door te dringen. Niettemin wordt deze oorsprong verdrongen, men wil het immers, waar men ook staat, niet toegeven.

 

Het kwantiteitsprincipe is de sterke stuwkracht die de bewegingen van de sociale en economische herverdeling aandrijft. De hieruit voortvloeiende veranderingen zijn de grootste gebeurtenissen van onze tijd, uit hun door stormen opgezweepte golven stapt immers een nieuwe mensheid op land. Deels gestuurd, deels met een zelfstandig geworden eigen dynamiek zich uitbreidend, trekt dit ook bij windstilte langzaam voordsluipend gebeuren alles met zich mee of duwt het terzijde. Dat het kwantiteitsprincipe bij de besluiten en tendensen die stormend en sluipend  van kracht worden daadwerkelijk de doorslag geeft, wordt wel het duidelijkst voor degene die zijn blik richt op de beide machtigste hefbomen van de westerse wereld. De enen geloven nog altijd dat zij sterker zijn dan alle weerstand, bij de anderen groeit de twijfel over hun deugdelijkheid.

 

De ene hefboom is de herverdeling van het nationale inkomen, de andere is de democratische besluitvorming. De vuist die hen hanteert is de hoeveelheidgedachte, dus de macht. Het doen toekomen van de juiste hoeveelheid van de in het arbeidsproces ontstane waarden aan de juiste ontvangers, is het vermogen dat men één dezer hefbomen toeschrijft. Het laten ontstaan van de rechtvaardigste besluiten door de vermeende deelname van allen aan het vaststellen daarvan (in feite door het zegevieren van de machtigste besluitvormende stroming), is het vermogen dat men de andere hefboom toeschrijft. In het ene geval gaat het om loonontvangst, in het andere om majorisering, besluitvorming door de meerderheid. Beide zijn hoeveelheidprincipes en hoeveelheidkriteria.

 

Binnen deze beide machtige kenmerken van het moderne leven zet zich voort wat ze trachten te overwinnen en menen uit de weg te ruimen. Ze zijn immers slechts een nieuwe verschijningsvorm van het burgerlijke bezitsdenken. Het zijn alleen andere wegen waarop de nieuwe verantwoordelijken de basis en het gebruik van hun bevoegdheden winnen. Het gaat tenslotte om het bezit van behoeftevoorziening en om invloed (macht).

 

De wortel van de crisis is het doorwerken van de burgerlijke bezitsgezindheid die slechts door te versmelten met een restant van oude cultuurinstincten bevrediging gaf. Waar dit supplement wegvalt, verspreidt zich de weliswaar ondervonden, maar niet geheel onderkende frustratie van hen die onder een ander voorwendsel hun begeren koesteren. Hieruit vloeit de groeiende inflatie van aanspraken voort, die in alle vertakkingen van het sociale leven binnendringt.

 

Diagnose bedwingt de crisis niet, hoewel men het niet zonder een scherpzinnige analyse kan stellen. De sociale wetenschap van Rudolf Steiner is een werkelijk, positief alternatief, die zich niet beperkt tot eisen en detailverbeteringen binnen de aan de crisis ten grondslag liggende denkgewoonten. Ze stelt in plaats van het kwantiteitprincipe het functieprincipe, in plaats van bezitsvorming de ontwikkeling van vaardigheden en in plaats van de executieve de productieve rechtswerking. Daarmee is een alomvattend  alternatief van de radicaalste aard  gekenmerkt.

 

 

Alternatief: Het grondbeginsel van het nieuwe recht

 

Het grondbeginsel, dat hier slechts kort kan worden aangeduid, is het volgende: rechtsschepping moet binnen  het proces van toegevoegde waarde (als een van haar functies) verworven worden, het beschikkingsrecht moet worden omgevormd tot een prestatierecht. Dat dit mogelijk is en dat daarmee geheel nieuwe sociale verwachtingen en elan gewekt worden, wordt duidelijk zodra men zich op de hoogte stelt van de waardescheppende effectiviteit van de menselijke arbeid. Deze splitst zich in twee functiestromingen: enerzijds kwalificerende (zogenaamd lichamelijke, d.w.z. direct of met werktuig bij de natuurlijke grondstoffen aanzettende) arbeid en anderzijds organiserende (zogenaamd geestelijke) arbeid, oftewel hand- en hoofdarbeid. (Ook wetenschappelijke en kunstzinnige arbeid is organiserend, daar alle op menselijke prestaties gerichte arbeid primair organiserend is). Het resultaat van het voortdurend samenwerken van deze beide functiestromingen is de prijsvorming. Rechtvaardige prijzen, d.w.z. zodanige prijzen die niet de prestatiewaarde van één soort functie in het nadeel van de andere vervalsen, ontstaan echter alléén wanneer de toegevoegde waarde stromingen door beramende instanties in de zin van een evenwichtige prijsvorming gestuurd worden. Zulke planologische instanties kunnen alleen adviesorganen (associaties) zijn, waarin lieden bijeenkomen die binnen de gehele omvang van het sociale leven werkzaam en er daarom ook verantwoordelijk voor zijn. Hun functie is niet economievreemde beschikking, maar binneneconomische rechtvaardigheid. Want door het sturen en bijstellen van de toegevoegde waardenstromingen ontstaan rechtvaardige prijzen en bijgevolg daarom ook een gerechtvaardige verdeling van het nationale inkomen reeds op grond van de ontstaansvoorwaarden daarvan. Niet persoonlijk voordeel, winst en strijd om het doordrukken van aanspraken op het nationale inkomen is de gezindheid die ontstaat uit een waarachtig inzicht in de levensvoorwaarden van het sociale organisme. Veeleer is de toewijding aan het sociale organisme van de zich in de praktijk ontwikkelende vaardigheden de drijfveer van een van waardescheppende rechtsvorming en rechtswerking doordrongen economisch leven.

 

Een binneneconomisch, waardescheppend recht is het radicale alternatief dat de sociale wetenschap van Rudolf Steiner stelt tegenover de crisis en chaos van onze tijd. Het lost het kwantiteitsprincipe af door het functieprincipe en leidt niet tot het overwinnen van de bezitsdrift door het stellen van morele eisen, maar door het bewustmaken van het functioneren van het sociale organisme in zijn geheel. In het scheppen van deze nieuwe rechtsvorm verzamelen zich als in een knooppunt van concentrerende oplossing alle problemen die ons in het nauw brengen.

 

Natuurlijk behoeft de nieuwe gezindheid die voortvloeit uit de overwinning van de kwantitatieve denkgewoonten en de daarbij behorende verwachtingen en eisen de dragende fundering door een zingevend wereldbeeld, waarin het ziele-geestelijke beleven van de mens zich geborgen weet. De hier slechts aangeduide nieuwe rechtsschepping kan alleen als een zodanige onderbouw beleeft worden wanneer ze tegelijkertijd zingevend is. De mensheid verlangt naar waarlijk rechtvaardig recht, doch moet dit de spiegel zijn waarin ze zichzelf herkent.

 

Deze spiegel kan alleen een mensbeeld zijn dat de gehele en onvervalste inhoud van het menselijke wezen omvat: Het mensbeeld dat in het centrum van de kennisleer van Rudolf Steiner staat, behelst de zingevende richtlijnen voor een functioneel recht dat, in tegenstelling tot de eigenlijk devaluerende werking van het kwantitatieve recht, in staat is aan het economische en sociale leven een waarlijk menswaardige gestalte te verlenen, niet op de manier van een "burgerlijk wetboek" of van de door het "zedenrecht" gedicteerde grondrechten, maar in de stijl van een vrijheidswetenschappelijke algemene menskunde.

 

* * *

 

 



[1] In de brochure van deze conferentie wordt m.i. onjuist vermeld dat deze bijeenkomst “een initiatief van de sectie Sociale Wetenschappen van de Antroposofische Vereniging in Nederland (AViN) zou zijn, in plaats van een initiatief van het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen in Nederland. Is deze door Rudolf Steiner in 1923 opgerichte Vrije Hogeschool soms bang om als zodanig eindelijk hier te lande in het publieke voetlicht te treden?