Het scheppen van een bovenwereld

 

Inleiding op de reeks Sociaal-esthetische Studies

ter spiritualisering van het beschavinsprincipe *

 

Herbert Witzenmann

 

De reeks Sociaal-esthetische Studies, die met dit eerste nummer over “De principes van de Anthroposofische Vereniging” wordt ingeleid, zou in vroegere tijden nauwelijks een rechtvaardiging van de hiermee aangeboden teksten nodig hebben gehad, zoals men die vermoedelijk nu wél verwacht. De verbinding van het sociale met het esthetische lijkt, gelet op de toestand van ons openbare leven, slechts bevreemding te kunnen wekken. Immers, de omstandigheden waarin wij actief en passief verwikkeld zijn, ontberen enerzijds iedere aantrekkingskracht voor de goede smaak, anderzijds lijkt het nuttige dat wij voor noodzakelijk achten hoogstens de schone schijn maar amper de schoonheid zelf te behoeven. Met elke terugblik van meer dan 150 jaar worden we derhalve gewaar – wellicht met bewondering, wellicht met schrik gelet op de ledigheid van onze huidige gewoonten of behaaglijke zelfwaan – welke waarde de ons voorafgaande beschavingen hechtten aan de harmonische vormgeving van hun representatief uiterlijk, en met welke trots de groten van die wereld vervuld waren bij het impulseren en scheppen van een bovenwereld. En hoe verder wij de vervlogen tijdperken terugvolgen naar de oertijd, hoe ondubbelzinniger ons de gebundelde kracht van nationale culturen in werken van schoonheid voor ogen treedt. Het oprichten van het edele werd niet gedaan in loondienst, maar bestond in een vreugdevol en blij zich bekennen, het bestaan was geen vertering van indrukken, maar de hovenierende cultivering van de zich in het Rijk vertakkende uitdrukkingsvermogen. In hun vormgevende arbeid ontwikkelden die volkeren zichzelf, niet om hun overleven veilig te stellen door een borstwering van het nuttige, maar om het beeld van hun (hoe dan ook onwillekeurige) zelfkennis als het in zichzelf gelukzalige en daarom heilige af te schilderen.

            De esthetiek van het sociale is de wetenschap van de toekomst, zoals de esthetisering überhaupt de toekomst van de wetenschap is. Een esthetische wetenschap moet de grondslag voor de toekomst van onze beschaving leggen, voor zoverre deze nog een toekomst beschoren is. Met esthetisering zoals die hier naar voren wordt gebracht, is echter niet esthetiserende sentimentaliteit bedoeld. Veeleer legt ze getuigenis af van het kenvermogen dat de fundamentele eis van onze tijd gewaar wordt, omdat het voldoet aan het vereiste dat het aan zichzelf moet stellen. Dit is het onbevooroordeeld observeren van zijn eigen activiteit. Immers, het kenvermogen doet uit ongevormde waarnemingsstof door de evidentie van de idee de bewustzijnsgestalte van onze wereld ontstaan. Dit ligt niet in een soort afbeeldend nabootsen, maar in een coproduceren van de door onze zintuigen in zijn oertoestand terug gevormde werkelijkheid. Hier wordt ook in deze reeks geschriften (zoals eveneens op andere plaatsen in het werk van de schrijver) nader op ingegaan. Op het hoogtepunt van zijn kennend bestaan is de mens daarom niet een door informatiehuiveringen en overlevings-dwingelandijen teruggedrongen wezen in zijn onder noodweer opgetrokken toevalsnis, maar een scheppende vormgever die zijn oprichten van een wereld van bewustzijnsvormen nog overvleugelt door zijn eigen vrijheidsgestalte die hij uit zijn oprichten omhoog stuwt. De zin van zijn bestaan is door het invullen van zijn eigen zingeving de wereld een nieuwe betekenis te geven en in de spiegeling van de wereld van uitdrukkingen, die hij om zich heen ontwerpt, zijn creatieve opdracht te realiseren en telkens weer opnieuw te toetsen. Doordat het materialisme met de gesel van ontzetting en het opium van geluk de mens van de huidige tijd heeft verdreven uit de waardigheid van zijn opdracht, is deze overgeleverd aan de woestenij en ellende van de zinledigheid. De sociale esthetica moet hem opnieuw voor de opdracht en verantwoordelijkheid inzetten, niet om het overleven veilig te stellen, maar het ‘overworden’ te wagen.

                Indien onze wereld het nuttigheidsbijgeloof niet inwisselt voor het enthousiasme voor schoonheid, zal ze zich met steeds hoger en daarmee steeds meer met het door instorting bedreigde robotgigantisme opzadelen en tegelijkertijd zich met het vergrauwen van de vermorzelende ledigheid ondermijnen. Het enig praktische is het esthetische. Wie tegenwerpt dat het leven geleefd moet zijn eer het met de bloesems der schoonheid zou kunnen worden omwonden, moge zich het antwoord laten welgevallen dat het consequenter zou zijn om met zo’n zinverkeerd leven, dat zich vernedert in plaats van de aansporing die er van uit gaat op zijn waarde te schatten, te stoppen en zich aan de fascinatie van angst en hebzucht over te geven.

            Het eerste nummer van de reeks Sociaal-esthetische Studies bevat de bewerkte en uitgebreide tekst van het reeds lang uitverkochte geschrift van de schrijver: De principes van de Anthroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg. Daaraan toegevoegd werd de eveneens bewerkte en uitgebreide nieuwe versie van Een weg naar het geestelijke Goetheanum en Over het Vrije Hogeschoolwezen, die de uiteenzettingen van de eerste verhandeling met wezenlijke gezichtspunten aanvult. In het aanhangsel vindt men de tekst van de “principes” (oorspronkelijk statuten) van de Anthroposofische Vereniging, afgedrukt, die Rudolf Steiner aan de oprichting daarvan tijdens de jaarwisseling 1923/24 ten grondslag legde. Daarmee is een geschrift ontstaan dat voor iedere nieuwkomer in de Anthroposofische Vereniging als oriëntatiemiddel nuttig kan zijn, maar dat misschien ook welkom is voor degenen die reeds toegetreden zijn, bij het heroverwegen van hun besluit. Dit geschrift is echter ook als studiemateriaal voor diegenen bestemd, die zich met een belangrijk gebied van de geesteswetenschap van Rudolf Steiner niet alleen receptief maar ook cognitief bezig willen houden. Moge het als Sociaal-esthetische Studie verder een bijdrage zijn aan inzicht in het tijdsgewricht en aan de overwinning van de actuele noden.

                                                                                                                                                    Herbert Witzenmann 

                                                                                   Garmisch - Partenkirchen, januari 1984

 


 

* Werkvertaling door Robert Jan Kelder uit Die Prinzipien der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft van Herbert Witzenmann. Deze sociaal-esthetische studie nr. 1 werd voor het eerst gepresenteerd tijdens de Michäelswerkconferentie Anthroposofie en de kunst van de sociale vernieuwing 1990  in Den Bosch. Een volledige uitgave aangevuld met de opstellen Een weg naar het geestelijke Goetheanum en Over het Vrije Hogeschoolwezen verscheen in 1998. Nr. 2: De oergedachte – Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Anthroposofische Vereniging verscheen in 1993 en nr. 3:  Vormgeven of beheren –  Rudolf Steiners sociale organica – een nieuw beschavingsprincipe in 1995. Van deze laatste studie is een nieuwe uitgave in voorbereiding onder de titel: Hoe een dreigende atoomoorlog voorkomen kan worden - Rudolf Steiners sociale organica, een nieuw beschavingsprincipe.